De imkerij in Blaricum en omgeving de eeuwen door.
Nog niet geheel onbekend en stellig niet vergeten in onze directe omgeving is het oeroude handwerk van de imkerij. Een bedrijf dat zijn beste tijden beleefde toen rond het dorp nog de vrije heidegronden lagen met aansluitend de engen. Onze oud-secretaris Gert van der Gant schreef al in 1986 dit artikel uit Hei & Wei over de imkerij in Blaricum door de eeuwen heen. 

Tot omstreeks de voorlaatste eeuwwisseling bestond er een evenwicht waarin heide, schapen, boekweit en bijen belangrijke schakels vormden.

boekweitakker

Invoering van kunstmest, veranderingen van landbouwmethodes verstoorden deze harmonie. Gedeelten van engen en heiden werden bebouwd met woningen of opnieuw bebost.

De boekweit (zie boekweitakker foto links) verdween uit de landbouw en maakte plaats voor gewassen met hogere opbrengst. Als wolproducent en mestleverancier werd het heideschaap overbodig en met de schapen en de boekweit raakte ook de bijenhouderij op de achtergrond. Toch zijn in ons dorp de imkers nooit helemaal verdwenen.

Van nature leven bijen in rots- en boomholten. Naarmate de mensen evenwel hun holen verlieten en in huizen gingen wonen, kwamen ook de bijenwoningen in gebruik. Om te beginnen huisvestte men "zijn" bijen in een stuk uitgeholde boom. Deze "klotzbeuten" worden als aardigheid hier en daar nog wel gebruikt. Ook op de bijenschans "Steegland" in Blaricum staat er één.

Omstreeks 800 na Chr. werden tijdens Karel de Grote regels gesteld betreffende het houden van bijen in de omgeving van woonhuizen. In onze streken verdween hierdoor de boomimkerij om plaats te maken voor de korfteelt.

Materialen als gras, stro, riet, wilgenteen, leem en koemest korfvlechten smallkwamen in gebruik om er korven van te maken en mee te beschermen tegen weersinvloeden. Tot op heden worden er in het Gooi lessen gegeven in het vlechten, breien noemde men het vroeger, van bijenkorven.

Blaricum met zijn hoog gelegen grond, omsloten in het noorden en oosten door vochtige klei- en veengebieden, moet van oudsher goede voorwaarden hebben geboden voor de imkerij. Reeds in de middeleeuwen hebben de mensen hier bijen gehouden. Zij waren de leveranciers van honing en de waardevolle was.

De waarde van een goed bijenvolk was in die tijd niet gering.

Drie zware korven tegen een koe is vandaag de dag niet meer voor te stellen. Honing is in deze streken eeuwenlang vrijwel het enige zoetmiddel geweest en was daarom zeer in trek. Bijenwas is de eeuwen door een luxe artikel geweest. Het werd gebruikt in zalven en smeersels, maar de voornaamste toepassing had het in de kaarsenfabricage (zie echte waskaars links). Kaarsen voor verlichting in de huizen van de "Heren", maar vooral ten behoeve van de eredienst.waskaars 001

De kerk had al vroeg het recht verworven belasting te heffen over het bezit van bijen of de standplaatsen daarvoor. Aanvankelijk vond de betaling in natura plaats en zo is deze cijns bekend geworden als "was-tinsen". Later betaalde men in geld en ontstond de naam "stuiversgeld". Dit stuivergeld kwam ten goede aan de armen van een stad of dorp en/of de plaatselijke kerk(en). In Blaricum was de verdeling half om half. Voor het recht den bijenstand te houden betaalde de bieboer een niet geringe som van twaalf stuivers.

Een goed bewijs voor de aanwezigheid van imkers in onze directe omgeving gedurende de late middeleeuwen geeft ons de overeenkomst uit het jaar 1339. Bij een regeling van grenswijziging tussen de Schepenen en Geburen van Eemnes en Gooiland moest door Eemnes tienden worden betaald. Bij deze tienden werd apart genoemd "den elfden Ymstock". In een gaderboek van 1503 werden twee Blaricummers genoemd, byman Harmen en byman Goossen. Familienamen zoals wij die kennen waren toen nog niet gebruikelijk. Het is dan ook vrijwel zeker dat beide genoemde beroepsimkers van betekenis zijn geweest.

Voornamelijk door de invoering van de boekweitteelt omstreeks 1550 verbeterden de voorwaarden voor de imkerij in het Gooi. De boeren kregen direct belang bij de imkerij. Niet alleen verbeterde de opbrengst van het "koren der heidenen", zoals boekweit wegens haar herkomst uit Klein-Azië wel werd genoemd, wanneer er bijen in de omgeving van de akkers stonden maar ook de verhuur van stukjes grond aan imkers van buiten het Gooi leverde geld op. korfimkerAangetrokken door de mogelijkheid overvloedig boekweithoning te oogsten met daarop aansluitend zeer kostbare heidehoning waren imkers van buiten het Gooi bereid flink wat stuivers te betalen voor een goed plaatsje.

Door de grote vraag naar bijenschansen echter was men geneigd deze te dicht op elkaar te situeren. Daardoor ontstond er "overbeweiding" waardoor de gemiddelde dracht te schraal werd en de bijen ongewenste zwermneigingen kregen.

Op 8 april 1614 verscheen er in het Sticht dan ook een Plakkaat, waarin het plaatsen van bijenvolken op engen en heiden nader werd geregeld:

- Op een plaats waar de imker bijen neerzette diende hij een teken of oude korf uit te hangen, zodat men kon zien dat deze plaats gemeden moest worden.

- Verder werd bepaald dat de schansen in bouwland 100 roeden (375 meter) uit elkaar moesten liggen.

- De imker die zes jaar achtereen een schans had gebruikt, had het recht van voorkeur voor de huur van nogmaals zes jaar.

- Er moesten minstens 20 en mochten ten hoogste 50 stok (volken) bijeen staan. De korven mochten van verschillende eigenaars zijn, maar wie minder dan vier volken bezat had geen recht op een plaats.

De schansen waren omwalde met eikenhakhout omheinde stukken grond met een vrije opening naar het zuid-oosten. Laren schijnt zeer ruime schansen te hebben gehad, waar je met paard en wagen in kon keren. Overigens wordt daar ook nog een schans vermeld, die plaats bood een meer dan 300 volken. Gezien bovenstaande regels lijkt dit wat overdreven.

Blaricum telde 8 schansen. Om te zien hoe een schans er moet hebben bijgelegen kan men naar de bijenschans "Steegland" bij de Woensberg in Blaricum gaan, hoewel de opzet van genoemde schans te fraai en degelijk is om een juiste weergave van de situatie van twee eeuwen geleden te zijn.korven1

Korven op bijenschans Steegland.

Het hiervoor genoemde stuiversgeld voor kerk en armen is te Soest op 10 april 1770 afgeschaft omdat:" veel kwaadaardige lieden zich niets aan de zaak gelegen laten liggen, de spot drijven, zowel met de gerechtsdienaren als met de kerkmeesters en volstrekt weigerden ook maar het minste te betalen". Ook in andere plaatsen werd het gebruik omstreeks het eind van de 18e eeuw afgeschaft.

De verhuur van schansen heeft plaats gehad zolang er schansen waren. De bezitters van de schans zorgden wel dat deze niet te versmaden inkomsten op tijd binnen kwamen. De schansen stonden dikwijls op het zogenaamde smalland, dat is een kleine strook grond tussen de akkers.

Vrijwel alle geschreven voorschriften en bepalingen betreffende het houden, plaatsen en vervoeren van bijen verdwenen tijdens de Franse overheersing door de invoering van de Code Rural (Landelijk Recht). Deze Code is tot 1886 in ons land van kracht geweest en bevatte enige bepalingen aangaande de bijenteelt. Bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht kwamen alle eerder geldende bepalingen over de imkerij te vervallen.

De imkerij beleefde haar donkerste tijden omstreeks het midden van de 19e eeuw. De grootschalige productie van riet- en later ook bietsuiker maakte de vroeger alleen al om haar zoetigheid felbegeerde honing minder interessant. Ook de bijenwas boette in aan belangrijkheid door de uitvinding van stearine, patent-olie en lichtgas. De bijenteelt raakte hierdoor op de achtergrond.

In het algemeen hadden de imkers weinig inzicht in het leven van de bijen. Naast ervaring in de behandeling, opgedaan in een eeuwenlange bedrijfsvoering van vader op zoon, heerste er veel onkunde, wanbegrip en bijgeloof. Het belezen of bezweren van bijenzwermen onder het uitspreken van vaak vreemde teksten, het lawaai maken met potdeksels of het omhoog werpen van droog zand om een uitgevlogen zwerm tot zetten te dwingen, zijn nu nog bekende methodes bij vele imkers.schans0003

Sommige bijenliefhebbers in Blaricum wisten tachtig jaar geleden nog zo weinig van de behandeling van de bijenvolken, dat zij daarvoor een speciale "imker" uit het Utrechtse lieten overkomen om enkele malen per jaar bij hun volken orde op zaken te stellen. Deze reizende imker trok per fiets langs zijn klanten, sliep bij de één in een hooiberg of op het hilder, at mee waar hij toevallig zat en was een gewaardeerd en geacht man.

Wetenschapsmensen gingen zich ook met de zaken bemoeien, omdat inmiddels wel duidelijk was geworden dat de imkerij middels het bestuivingswerk van de bijen een niet te onderschatten economische waarde vertegenwoordigde.

In 1947 kwamen de imkergilde van de A.B.T.B. tot stand. Reeds op 12 november 1948 werd er in Blaricum een vereniging van A.B.T.B. imkers opgericht.

Gesteld kan worden dat dankzij de imkers-organisaties ook in Blaricum het bijen houden nog steeds op ruime schaal wordt beoefend.

Wel houden zich tegenwoordig met dit werk mensen bezig, die zonder aanmoediging vanuit de plaatselijke verenigingen wellicht nooit tot de imkerij zouden zijn gekomen. Mensen van allerlei slag en beroepen, die meestal als hobby enkele volken verzorgen. Boeren evenwel, die eeuwenlang de ruggengraat van de imkerij vormden, zijn er nauwelijks meer onder hen te vinden.

Bronvermelding:

- "Geschiedenis van Gooiland", door dr. D. Th. Enklaar en dr. A.C.J. de Vrankrijker.

- "Volksverhalen uit Gooi en Eemland en van de westelijke Veluwe", uitgegeven door de Volkskunde Commissie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.

- "Naerdincklant", van dr. A.C.J. Vrankrijker.

- Soest bij kaarslicht en tuitlamp", van E. Heupers.

- "De Tooi der Getijden", uitgegeven in 1928 door A.G. Schoonderbeek te Laren (NH).

EEN TUIN VOL MOOIS !

blauwe druifje

Bij-vriendelijke bloemen maken van uw tuin een feest!

Kijk hier.

INSECTENVOEDSELBOS!

Bloemrijk grasland1

 
 
 Een voedselbos op onze akker aan de
Steeglandseweg.

DE BIJ EN WIJ.

Biodiversiteit 1Help de Bijen!